De koele avondbries blaast speels een haarlok in haar geopende mond, beroert haar naakt lijf met wat lijkt op duizenden zachte vingertoppen. Ze rilt haast onzichtbaar. Zwaar ademend en met gesloten ogen zoekt ze een weg naar hem, wiens handen meebewegen met de nacht, haar golven volgen. Alsof hij haar hoogtes en laagtes wil kennen, met haar zou springen wanneer de top te hoog blijkt. Tussen zijn vingers is ze niet meer dan ongebakken klei. Ze vormt zich volledig naar zijn wil.